Bach: Schwingt Freudig Euch Empor BWV 36 (Partituur)
Eén van de leraren van de Thomasschool zal, toen hij in de kerk zat op 2 december 1731, verrast hebben opgekeken. Ineens klonk daar de muziek die Bach zes jaar geleden voor zijn verjaardag schreef. Na het openingskoor volgde een tweede verrassing. Bach bleek de recitatieven vervangen te hebben door nieuwe koraalbewerkingen, gebaseerd op de adventskoralen Nun komm, der heiden Heiland en Wie Schön Leuchtet der Morgenstern. Een slimme ingreep, want zo was meteen duidelijk dat het ging om een adventscantate. Iedereen kende immers deze bekende en populaire kerkliederen en de toon van die zondag – verwachtingsvol uitkijken naar Kerst – was meteen gezet.
De wereldlijke en feestelijke oorsprong van de muziek is duidelijk hoorbaar. De twee oboe d’amores zijn prominent aanwezig. In de eerste aria, over de bruid die Jezus als bruidegom verwelkomt, wordt de hobo letterlijk als liefdesinstrument gebruikt. In het tweede deel, dat na de preek werd uitgevoerd, krijgen in de aria’s ook de strijkers een belangrijke rol. In de eerste aria wordt Jezus door de bas als een schat welkom geheten. Alle strijkers zorgen samen voor een galante en feestelijke begeleiding waarin de triolen uit het openingsdeel terugkeren. Als contrast met deze tutti-begeleiding soleert in de tweede aria slechts één viool, ook nog con sordine (gedempt) gespeeld. Een perfecte illustratie van de tekst; de sopraan zingt: ‘ook met gedempte, zwakke stemmen wordt God majesteitelijk vereerd’. Tussen de twee aria’s in klinkt wederom de melodie van het adventskoraal Nun komm der heiden Heiland. Nu onversierd in lange noten in de tenorpartij, omspeeld door een strenge canon in de hobo d’amores. De cantate besluit met hetzelfde koraal, vierstemmig gezet en begeleid door het hele ensemble.
Doordat van deze cantate verschillende versies bewaard zijn gebleven, krijgen we een kijkje in Bachs keuken. In 1725 ontstond het stuk als wereldlijke cantate; het was een verjaardagsstuk voor een tot nog toe niet met zekerheid geïdentificeerde leraar van de Thomasschool. In 1726 gebruikte Bach het stuk opnieuw voor de verjaardag van Charlotte Friederike Wilhelmine, de vorstin van Köthen. Later haalde hij de partituur weer van de plank en diende de muziek – met nieuwe tekst in de recitatieven – als felicitatie voor iemand uit de juristenfamilie Rivinus. Ergens tussen 1725 en 1730 werkte hij de wereldlijke cantate ook om tot kerkmuziek. In deze eerste geestelijke versie gebruikte hij alleen de aria’s en voegde hij een slotkoraal toe. Pas in 1731 componeerde hij de koraalbewerkingen die op de plaats van de recitatieven uit de oorspronkelijke verjaardagscantate staan. Het ging Bach bij al deze bewerkingen niet om verbeteringen, om het maken van de ultieme versie. Als je alle versies vergelijkt, zie je veel meer dat hij praktisch dacht en zijn muziek telkens aanpaste aan de gelegenheid en de omstandigheden.