Bach: Sämtliche Motetten BWV 225-231 (Peters)
Cantates waren Bachs dagelijks brood, een vast onderdeel van zijn wekelijkse taken als Thomascantor. Voor zijn motetten lag dat anders: in Leipzig klonk behalve de cantate doorgaans geen nieuwe muziek (in plaats daarvan werd er gekozen uit de motettenbundel Florilegium Portense). Dat liet Bach de ruimte om tegen betaling werken te schrijven voor private aangelegenheden, vaak begrafenissen. Helaas zijn we er daarvan wellicht tientallen kwijt. De stukken die wel bewaard bleven, hebben in tegenstelling tot Bachs andere vocale werken, sinds hun compositie repertoire gehouden.
De overgeleverde authentieke motetten – negen werken, het onderzoek blijft gaande – bouwen voort op een genre met een indrukwekkende stamboom. Tegen de achtergrond van de strenge Renaissance-polyfonie leende de generatie van Schütz (1585-1672) elementen bij de weelderige, meerkorige werken van Giovanni Gabrieli en gaf er een Centraal-Duitse, lutherse draai aan. De inhoudelijke focus lag, ook bij Bach, op koralen en bijbelpassages, waarbij wereldlijke madrigalismen (simpel gezegd: tekstuitbeelding) de expressie van dit religieuze genre alleen maar versterkten.