Bladmuziek van Johann Sebastian Bach Kantate BWV 14 Wär Gott nicht mit uns diese Zeit uitgegeven door Edition Breitkopf & Hartel, uitgeversnummer: EB 7014
Toelichting Bach: Kantate BWV 14 Wär Gott nicht mit uns diese Zeit
Nadat Bach gedurende zijn eerste ambtsjaar in Leipzig vrijwel wekelijks een nieuwe cantate had gecomponeerd, deels gebruikmakend van ouder werk uit Weimar, stelde hij zich voor zijn tweede cantatejaargang een ambitieuzer doel: voor elke zon- en feestdag van het kerkelijk jaar een cantate te componeren op basis van tekst en muziek van een der bekende kerkliederen (koralen). Om verschillende redenen kon hij dit project niet in het jaar 1724/25 voltooien, met als gevolg dat hij in latere jaren zo nu en dan nog eens een koraalcantate ten behoeve van deze jaargang componeerde. BWV 14, Wär Gott nicht mit uns diese Zeit, is zo’n latere toevoeging; om precies te zijn: de laatste, gecomponeerd in 1735. De reden waarom Bach niet direct in 1725 een cantate voor deze zondag componeerde ligt voor de hand: de cantate is bestemd voor de vierde zondag na Epifanie (Driekoningen) en die zondag was er, wegens een vroege Paasdatum, niet in 1725. Door een reeks, toevallig goed traceerbare, incidentele omstandigheden kwam deze aanvulling van zijn cantatejaargang niet tot stand in de eerste zes keren na 1725 dat er wel een vierde zondag na Epifanie was. Pas op 30 januari 1735 lukt het Bach deze lacune te vullen en hij schrijft – alsof het hem zelf verbaast – onder zijn gebruikelijke slotformule Fine S(oli) D(eo) Gl(oria) ook nog ‘1735’. Het is waarschijnlijk ook Bachs laatst gecomponeerde reguliere kerkcantate; er volgen nog slechts, wellicht in opdracht gecomponeerde, cantates voor speciale gelegenheden. Bach is in 1735 namelijk allang geen regelmatig cantatecomponist meer, en de contrapuntische complexiteit van het openingskoor van BWV 14 verraadt waar hij in zijn gedachten wel mee bezig is: de tamelijk academische experimenten om stemmen met elkaar te verbinden in fuga’s en canons, in vergroting en tegenbeweging, gespiegeld en in kreeftegang, experimenten die uiteindelijk o.m. zouden leiden tot de KUNST DER FUGE in de jaren ‘40.
De cantatetitel en eerste regel is die van een kerklied dat Martin Luther in 1524 schreef op basis van de oudtestamentische psalm 124. Dit koraal behoort tot de voor de vierde zondag na Epifanie voorgeschreven liederen. Zoals in koraalcantates gebruikelijk vormen het eerste en laatste couplet de tekst voor een openingskoor en een slotkoraal; de tussenliggende coupletten placht Bachs tekstdichter in 1724/25 te herdichten tot recitatieven en aria’s. Luthers koraal heeft in dit geval slechts drie coupletten, waarvan het tweede is gebruikt voor het centrale recitatief (3); de belendende aria’s verwijzen niet naar het koraal maar slechts lichtelijk naar de evangelielezing (Matteüs 8: 23-27, Christus bezweert een storm op zee) en de oorspronkelijke psalm. Thema van lied en cantate: zonder Gods hulp en bescherming redt de mens het niet tegenover vijanden en bedreigingen.