Levensloop
Badings werd geboren op Java in het toenmalig Nederlands-Indië. In 1915 kwam hij als wees naar Nederland, waar hij onder strenge voogdij geplaatst werd. Hij bezocht de lagere en middelbare school in Gorinchem en volgde vioolles bij Ch. de la Rosière. Op 12-jarige leeftijd schreef hij reeds een vioolsonate. De intelligente en talentvolle Badings was ook begaafd op het gebied van schilderen, boetseren, dichten en wiskunde. Hij studeerde mijnbouw aan de Technische Hogeschool in Delft, waar hij enige jaren werkzaam was als wetenschappelijk medewerker in de historische geologie en paleontologie, alvorens zich geheel aan de muziek te wijden.
Na zijn afstuderen als ingenieur studeerde hij enige tijd compositie bij Willem Pijper. In 1934 werd hij leraar compositie aan het Conservatorium van Amsterdam en aan het Rotterdams Conservatorium. Tussen 1941 en 1945 was hij directeur van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, na het door de bezetters afgedwongen vertrek van Sem Dresden. Bovendien was Badings lid van de Nederlandsche Kultuurraad. Dat leverde hem korte tijd een beroepsverbod op na de Tweede Wereldoorlog, dat in 1947 werd ingetrokken.
Hij was vanaf 1954 leraar compositie aan de Internationale Orgel Academie te Haarlem. In 1961 werd hij benoemd tot docent in de akoestiek aan de toenmalige Rijksuniversiteit te Utrecht.
Hij was tevens in 1962 en 1963 gasthoogleraar aan de Universiteit van Adelaide, Australië en aan de Universiteit van Pittsburgh in Pittsburgh, Pennsylvania. Verder was hij van 1962 tot 1972 hoogleraar compositie aan de Hochschule für Musik und Darstellende Kunst Stuttgart in Stuttgart, Duitsland. Badings hield vele spreekbeurten, nam deel aan jury’s en schreef essays.
Badings overleed op tachtigjarige leeftijd.
Werk
Badings eerste succes als componist dateert van 27 september 1931, toen zijn eerste celloconcert uitgevoerd werd in het Concertgebouw te Amsterdam door Henk van Wezel met het Concertgebouworkest onder leiding van Eduard van Beinum. Datzelfde orkest voerde daar ook reeds in 1930 zijn eerste symfonie uit onder Louis Marie George Arntzenius (1899-1964). Daarna volgde de uitvoering van zijn 2e symfonie en in 1933 van zijn vioolsonate tijdens het muziekfeest in Praag. Vervolgens verschenen zijn werken veelvuldig op de programma’s van de symfonieorkesten en zo werden steeds meer stukken op internationaal vlak bekend. De periode na de oorlog werd gekenmerkt door een intensieve kennismaking met elektronische muziek. Vanaf 1956 tot 1963 werkte hij daarin samen met pioniers als Dick Raaijmakers en Tom Dissevelt in het Philips Natuurkundig Laboratorium. Werk van Badings uit die tijd is uitgebracht op Popular Electronics. Early Dutch electronic music from Philips Research Laboratories, 1956-1963.
Badings oeuvre varieert van opera (Orestes) tot elektronische muziek (Kain en Abel) en van filmmuziek tot symfonie. Niet alleen schreef hij symfonische en vocale muziek, maar ook stukken voor kamermuziek en werken voor blaasorkest.
De werken van Badings dragen een zeer persoonlijke stijl. Ze zijn in drie periodes te rangschikken.
Eerste periode
De eerste periode loopt tot ongeveer 1940. Badings’ composities in die periode worden gekenmerkt door somberheid, lange brede zangerige melodische lijnen, donkere orkestrale kleuren en het frequent gebruik van de octotoniek (de muziek en de toonladder die gebruikmaakt van tonen die afwisselend een hele en een halve toonafstand van elkaar liggen). Reeds in deze eerste stukken bleek zijn vernieuwingsdrang. Deze octotonische toonreeks werd voor het eerst door Badings systematisch onderzocht en toegepast. Uit deze vroege composities blijkt al duidelijk de contrapuntische stijl, en dit, vooral door de zeer complexe canonische vormen van de thematische ontwikkeling.
Tweede periode
De tweede periode start omstreeks 1940. Badings’ muziek toont een voorliefde voor lichtere harmonische kleuren, meer “speelbare” melodische structuren en een doorzichtiger orkestrale textuur. Deze karakteristieken zijn ook in latere werken nog terug te vinden. Als tweede vernieuwingstechniek paste hij boventoonreeksen toe. De daarbij gevonden mogelijkheden doen een beroep op suggestie en het corrigerend vermogen van het menselijk oor, door gebruik te maken van de 8e tot en met de 15e boven- of natuurtoon. Hierdoor ontstaat de indruk dat een muziekstuk in de reine of natuurstemming geschreven is.
Derde periode
Alhoewel hij sinds 1952 pionierswerk in de ontwikkeling van de elektronische muziek verrichtte, componeerde hij ook steeds meer voor traditionele uitvoeringen en bezettingen. De derde mogelijkheid tot vernieuwing was het 31-toonstelsel. Hierbij wordt gebruikgemaakt van kleinere tonen dan de kleine secunde. Een octaaf wordt dan verdeeld in 31 tonen. Badings bouwde een sirene die 31-tonig was. Hij kon zijn ideeën op dit gebied pas goed ontwikkelen toen Adriaan Fokker in Haarlem een 31-toonsorgel, het zogenoemde Fokker-orgel, had laten bouwen.
Badings had ook al baanbrekend werk verricht op het gebied van elektronische klankbronnen. Hij schakelde daarbij de computer in. Op die manier ontstonden nieuwe inzichten ten aanzien van de relatie tussen tempo en toonduur. Dit elektronische fenomeen kan zich niet alleen aan alle traditionele instrumentale timbre-typen aanpassen, maar kan de muziek ook verrijken.
Ook al was Badings een zoeker naar vernieuwing, toch bleef zijn stijl gekenmerkt door een voorliefde voor klassieke vormgeving: melodiek, harmoniek en ritmiek blijven steeds als zodanig gerespecteerd en herkenbaar.
Zoals César Franck maakt ook Badings vaak gebruik van het kiemcel-procedé. Thema’s en themamotieven worden afgeleid uit één motief. Vermeldenswaardig is ook dat Henk Badings geen componist-aan-de-piano was, maar alles hoorde met het inwendige oor. Al zijn werken zijn één voor één uit inspiratie geboren. De uitgebreidheid van zijn oeuvre is niet synoniem met lichtvaardigheid.
Onderscheidingen
Talrijke composities van Badings werden onderscheiden met binnen- en buitenlandse prijzen. In 1949 werd hij erelid van de Vlaamse Academie van Wetenschappen, Letteren en Beeldende Kunsten te Brussel. In 1967 werd hij onderscheiden met de Johan Wagenaar-Prijs en in 1972 met de Sweelinckprijs. In 1965 werd hij ereburger van New Martinsville in West Virginia en ook onderscheiden met de Medaille Arts-Sciences-Lettres van de Académie Française. In 1984 werd hij tijdens het Blazersfestival op 9 december 1984 in de Sporthal Boshoven te Weert en de wereldpremière van zijn werk Figures sonores door de Koninklijke Harmonie van Thorn onder leiding van Jan Cober onderscheiden met de Prijs Nederlandse Blaasmuziek.